zondag 26 december 2010

De fijne dagen; Of; Vrede met een grote T

Dat kerst ondanks de hemelse en moreel-ethische pretenties van sommige toch echt een aardse aangelegenheid is werd me al vroeg op de kerstochtend duidelijk. Vanuit het kleine raampje van het toilet op de eerste verdieping van mijn ouderlijk huis keek ik uit over een landelijk plein, dat door de voorzienigheid was gevuld met 30cm sneeuw. De lage zon schitterde over al het wit, en precies in het midden van het schouwspel bevond zich een buurvrouw van middelbare leeftijd, die met zichtbare moeite voorover boog om daar de kerstdrol van haar viervoeter op te rapen. Ja, het leek er al snel op dat het een vrolijk kerstfeest zou worden.

Met enig kunst en vliegwerk heb ik dit jaar de kerstprogrammering van de televisie weten te omzeilen, en ook ben ik de afgelopen weken, eerder toevallig dan wijselijk, uit de buurt gebleven van de seizoensradio. Dit alles zorgde ervoor dat bij aankomst met de broers en zussen op het kerstadres de oude CD's met bellen en roodbont tevoorschijn moesten gehaald om het kerstgevoel direct op te wekken. Met name de CD die de 'VPRO gids' jaren geleden als extraatje rond de feestdagen verspreidde slaagde hier wonderwel in met sfeervolle titels als "Hij was maar een neger" en "I hang myself from the tree".

Door het heldere weer zat er ook een wandeling in voor het hele gezin, en daarnaast ook de hele buurt, want in het lokale stukje bos was het bijna file. Toch was de schoonheid van de onder de sneeuw zuchtende takken intimiderend genoeg om de aanvechting een jong tweeverdienersgezin volkomen in te peperen op tijd te doen wegebben. Binnen onze familie met aanhang kwam echter niemand er zonder kleerscheuren af: broertje en vriendje van zusje deden met liefde mee met een soort combinatie van rugby en curling op een onaangeroerde akker die ons plots in yeti's deed veranderen, en ook het vriendinnetje van broertje klaagde op een bepaald moment over sneeuw in haar onderbroek.

Toen om half twaalf 's nachts de laatste van negen gangen was klaargemaakt, opgediend en doorgeslikt rolden de deelnemers een voor een de trap op, het laatste beetje energie benuttend dat niet in de maag nodig was om het overdadig aangename slagveld op te ruimen. Met een overvolle buik rolde ik nog wat onrustig heen en weer in mijn bed. Waar de ideale kerstgedachte toen was weet ik niet, maar niet in mijn hoofd. Stilletjes dankte ik namelijk de hemel dat het me aan de schoonfamilie ontbreekt om nog een dag, gekluisterd aan de huiselijkheid, verwacht te worden zulke hoeveelheden voedsel soldaat te maken. Kerst is vrede met een grote T.

zondag 12 december 2010

Trapoptocht

Onder het mom van “eigen haard is goud waard” ben ik deze week op zoek gegaan naar een kachel. In dat verband ook kwam vandaag Piet samen met Harrie mijn rookkanaal controleren en schoonmaken. Ik had zelf alleen Piet verwacht, maar Harrie hoorde er blijkbaar bij. Toen de kachelverkoper mij eergister het papiertje gaf met daarop de naam en het telefoonnummer van ‘het schoorsteenmannetje’ vertelde hij dat ik maar moest zeggen dat ik ‘door die jongens uit Bos en Lommer’ was gestuurd. Ik stapte op de fiets en trapte stevig tegen de dichte mist in om eerder thuis te zijn dan mijn nieuwe aankoop, die per auto werd nagebracht.

Toen ik belde nam iemand na twee keer overgaan de telefoon op: “ Met Piet!”. Komt dat eens even mooit uit, dacht ik bij mezelf, die moet ik nou net hebben. Ik vertelde hem dat ik door de ‘Bos en Lommerse kacheljongens’ was gestuurd en we spraken af dat hij de volgende dag langs zou komen. Dat ik ook met Harrie van doen zou krijgen was voor mij toen nog geheel een verrassing.

De opmerking van een vriend dat een schoorsteenmannetje toch minstens een jaar of vijftig zou moeten zijn werd niet tegengesproken door de illustere verschijningen die, met enige moeite, de steile trap naar mijn woning opklommen. Allebei niet ver meer van de VUT. De taakverdeling tussen beide heren was af te lezen trapoptocht: voorop Piet met professionele glimlach, en daar achteraan Harrie met het gereedschap.

Handig knielde Harrie neer voor de schoorsteenmantel, rolde een veger uit en grijnsde en fronste afwisselend terwijl deze zich een weg naar boven zocht. Piet stond er met zijn handen in zijn zakken bij te kijken. Binnen twee minuten was het gepiept. Het controleren van het rookkanaal bleek al even simpel: Harrie stak een papiertje aan hield het bij de ingang van het kanaal. De vlam werd met een vaart het gat in getrokken. “Kijk, hij moet zuigen, dan doet hij het.” Nou, dan deed hij het, want mijn rookkanaal zoog zo enthousiast als een 15-jarig meisje met een reputatie. Even vlug als ze de steile trap waren opgeklommen liepen ze weer naar beneden, waar ik hun betaling uit de pin automaat haalde.

Het bonnetje vertelde € 21,-, maar omdat ik geen kleingeld had en Piet het wisselgeld niet uit zijn auto wilde halen, was ik voor € 20,- klaar. Harrie knipoogde: “Nog een fijne dag hè!” en weg waren ze. Alweer eens stapje dichter bij een warme haard.

woensdag 3 november 2010

De Kolenkitbuurt, nog steeds op één

De huizenblokken van het Jan van Schaffelaarplantsoen kijken nu al een tijdje uit op een afgezet, gehavend veldje, met daarachter de geluidswal van de ring en daar weer achter een non-descript modernistisch, rood flatgebouw. Dat is jammer. Want zouden de huizenblokken in het Jan van Schaffelaarplantsoen over een spiegel beschikken, dan hadden ze een prachtig uitzicht gehad. Nu staan er drie eenheden te koop.

De flats echoën met hun bakstenen omhulsel de Amsterdamse School-bebouwing van binnen de ring en eren met hun decoratie de schuin tegenoverliggende Opstandingskerk, beter bekend als de Kolenkit. Naast elke ingang, aan het eind van een uitstulpende portiek, zijn twee in wit uitgevoerde bas-reliëfs te vinden die thema’s uit het nieuwe testament weergegeven, kenmerkend door hun grof kubistische vormen. Of de twee jongetjes die op straat hun voetbal aan het oppompen zijn weten dat het de Here God zelf is die doormiddel van een uit een wolk stekende hand met priemende wijsvinger een Caligari-achtige Lazarus uit de dood terugbrengt betwijfel ik, al zal er ook voor hen genoeg plezier te beleven zijn in het onwetend interpreteren van de toch vreemde beelden: de straat telt er 16 in totaal.
Het Vogelaarrapport vertelt ons dat we hier te maken hebben met de slechtste achterstandswijk van Nederland. Dat ik zelf mijn huidige woonomgeving niet als zodanig zou hebben hebben omschreven, kun je rustig stellen. Misschien heb ik net iets teveel van de wereld gezien om de Nederlandse problematiek nog naar waarde te schatten, maar ik vergenoeg me nu al enige maanden aan de wijk en zijn bewoners.

Verderop, tussen de Akbar- en de Sinjeur Seymenstraat laat het verschil tussen mooi en lelijk zich in details vatten. De gebouwen op beide straten bezitten een speelsheid die er bij de bouw van de rest van de Westelijke tuinsteden langzamerhand is afgeraakt. Mijn vermoeden is dat dit deel van de buurt, nog relatief dicht tegen de binnenstad aan, tot de eerste golf Wederopbouw behoort en dat latere gebieden zoals Osdorp en Geuzenveld het met minder creativiteit hebben moeten stellen. Toch zijn niet allebei de straten er door de jaren heen hetzelfde uitgekomen.

In de Akbarstraat overheerst baksteen het straatbeeld. De donkergroene houten deuren beneden hebben mooi afgewerkte deurbogen en de balkonnetjes, afgezet met dun, gebogen metaalwerk, liggen aan het trappenhuis op de hoeken tegenover elkaar. Ertussen bevinden zich ramen met ruitpatroon en bovenaan is nog net een stukje met rode dakpannen bedekte schans te zien. Ook de relingen bij de algemene trap beneden zijn voorzien van tierelantijntjes. In de Sinjeur Seymenstraat valt meteen de kleur op. Een renovatiegolf heeft er voor gezorgd dat alle deuren zijn vervangen door knalgele systeemplaten, die behoorlijk vloeken met het gifgroene metaalwerk van de trapleuningen en bergingkozijnen. Waarschijnlijk ooit bedoeld als fris. Verder is een deel van de baksteen aan het oog onttrokken door grijze beplating van onduidelijke origine: is het beton, kunststof of gips? Het doet denken aan de bouwstijl die de nieuwbouw van de jaren 70 en tachtig kenmerkt: toen hip en functioneel maar tegenwoordig al hopeloos achterhaald en een doorn in het oog van menig gevoelige burger. In de Sinjeur Seymenstraat blijkt hoe makkelijk het is om iets moois te degraderen: de balkonnetjes zijn van hun elegante omheining ontdaan, en met de circuskleuren en grijze massa lijkt het blok nog het meest op een in onbruik geraakte kinderspeeltuin.

Eerder deze week kwam het nieuws naar buiten dat door het instorten van de koopmarkt het vernieuwingsverband tussen de verschillende woningbouwcorporaties Far West haar functioneren zal staken. Dit zal ertoe leiden dat veel van de huizen op de slooplijst nog iets langer zullen blijven staan. Goed nieuws voor mij, aangezien ik zo’n voor sloop aangemerkt appartement bewoon. Goed nieuws ook voor de heer die ik sprak op de Akbarstraat, die zijn straatje niet zomaar verlaten wil. Minder goed nieuws misschien voor de bewoners van het Jan van Schaffelaarplantsoen die nu nog jaren langer tegen al die bouwwerkzaamheden aan moeten kijken. Hadden ze maar een spiegel.